De platte aarde en het conflictmodel voor de relatie geloof-wetenschap (Kees de Pater)

Geloof en wetenschap: het conflictmodel

Er is al heel wat geschreven en gediscussieerd over de verhouding tussen geloof en wetenschap in de ontwikkelingsgang van de westerse cultuurgeschiedenis. Tot voor kort namen historici een van de drie onderstaande standpunten in (J.H. Brooke, Science and Religion, 1991):

    1. Wetenschap en religie vechten doorlopend een conflict uit, waarbij de religie voortdurend het onderspit delft en terrein verliest (conflictmodel).
    2. Wetenschap en religie zijn complementair. Elk van beide geeft antwoord op verschillende vragen en menselijke behoeften. Ieder heeft zijn eigen afgebakend terrein.
    3. Wetenschap en religie hebben een min of meer harmonieuze relatie en hun interactie kan in beider voordeel werken (harmoniemodel).

Men is het er thans echter over eens dat de betrekking tussen religie en wetenschap een zo complexe structuur heeft dat dit soort algemene modellen niet bruikbaar is.

Vooral in de negentiende eeuw hebben diverse historici het conflictmodel gehanteerd. De ontwikkeling van de natuurwetenschap is dan een voortdurende strijd van de vrije rede tegen religieuze vooroordelen, waarbij de religie na elke veldslag een stukje terrein moet prijsgeven. Beruchte voorbeelden van een dergelijke geschiedbeschouwing zijn de History of the Conflict between Religion and Science (1875, reprint 1970; Nederlandse bewerking: Geschiedenis van de worsteling tussen godsdienst en wetenschap, 1877, 2e druk 1887) van de chemicus en fysioloog J.W. Draper (1811-1882) en A History of the Warfare of Science with Theology in Christendom (2 dln., 1896, reprint 1960) van de historicus A.D. White (1832-1918).
De mythe van de platte aarde

Een van de vele thema’s die Draper en White aansnijden is de kwestie van de vorm van de aarde vóór het tijdvak van Columbus. Hun voorstelling van zaken is ongeveer deze: de oude Grieken wisten al dat de aarde bolvormig was, maar omdat de Bijbel een platte aarde leert, hebben vrijwel alle theologen van meet af aan deze gedachte verworpen, totdat ze sinds Columbus voor de feiten moesten buigen. Weliswaar erkent White dat de bolvorm in de Middeleeuwen geleidelijk steeds meer geaccepteerd werd, maar tegelijkertijd beweert hij dat de oude voorstelling van de hemel als bovenverdieping, de aarde als benedenverdieping en de hel als kelder in de tijd van Columbus nog steeds een serieuze belemmering vormde voor geografisch onderzoek:

“Menig stoutmoedig zeeman die voor piraten en stormen niet terugdeinsde, beefde bij de gedachte om met zijn schip in een van de openingen in de hel te tuimelen, die een algemeen geloof ergens in de Atlantische Oceaan lokaliseerde, op onbekende afstand van Europa. Deze angst onder zeelui was een van de voornaamste obstakels voor de grote reis van Columbus” (I,97).
Welnu, dit verhaal van White is een mythe. Geen ontwikkelde Europeaan geloofde anno 1492 in een platte aarde, al dan niet met gaten. Het doet hier niets ter zake dat de meeste eenvoudige mensen er mogelijk wèl in geloofden, zelfs nog lang nà 1492. Waar het hier om gaat is: wie beoordeelden het plan van Columbus om via het westen naar Oost-Azië (Indië) te varen? Dat waren uiteraard lieden die kennis van zaken hadden of anderszins tot de intellectuele elite behoorden. Als Columbus nog in 1490 nul op request krijgt van een door het Spaanse hof benoemde commissie die zijn plannen moest beoordelen, dan heeft dat niets te maken met een platte aarde, maar des te meer met de hoge eisen die Columbus stelde. Een belangrijk argument was bovendien dat een te lange afstand moest worden overbrugd. Wie bedenkt dat scheepvaart vanwege de vele risico’s in die tijd nog weinig meer was dan kustvaart, zal begrijpen dat de commissie een lange reis over volle zee veel te riskant vond om er geld in te steken.
De bolvorm van Pythagoras tot Columbus

Wie ook maar iets weet van de grote invloed van het Griekse gedachtengoed op de westerse cultuur, verbaast er zich geen moment over dat de bolvorm van de aarde voor de gemiddelde ontwikkelde Middeleeuwer de normaalste zaak van de wereld was. Reeds Pythagoras nam in de zesde eeuw voor Christus op wiskundig-metafysische gronden de bolvorm van de aarde aan. Hetzelfde geldt voor Plato (327-347/348 v.Chr.). De eerste die behalve metafysisch-kosmologische argumenten ook bewijsgronden aanvoerde die aan de waarneming ontleend zijn, was Aristoteles (384-322 v.Chr.). Sindsdien wordt de idee van de bolvorm van de aarde gemeengoed onder de Griekse denkers.

Aristoteles gaf ook als eerste een -te hoge- waarde voor de omtrek van de aarde, zonder overigens de herkomst ervan mee te delen. Bekend is de meting van de geograaf Eratosthenes (3e eeuw v.Chr.), die de omtrek van de aarde bepaalde op 252.000 stadiën, een waarde die vrij goed overeenkomt met de werkelijke waarde (ongeveer 40.000 km), aangenomen dat zijn stadie gelijk is aan 157,5 cm. In de eerste eeuw voor Christus stelde Posidonius de omtrek van de aarde op 180.000 stadiën, een kwart te klein dus, al is het niet onmogelijk dat de door Posidonius gebruikte stadie groter is dan die van Eratosthenes. De bekende astronoom en geograaf Claudius Ptolemeüs (2e eeuw na Chr.) nam de waarde van Posidonius over in zijn Geopgraphia.
De meeste kerkvaders accepteerden de bolvorm van de aarde, grootgebracht als ze waren met de Griekse denkwereld, al vonden verschillende van hen de kwestie van de vorm van de aarde volmaakt onbelangrijk. De twee voornaamste aanhangers van een platte aarde waren de kerkvader Lactantius (240-320) en de kosmograaf Cosmas Indicopleustes, die in de zesde eeuw leefde, toen veel van de klassieke erfenis terra incognita geworden was ten gevolge van de val van het westromeinse rijk in de eeuw daarvoor. Voor de bekende filosoof Beda Venerabilis (672/3-735) was de bolvorm geen enkel probleem.
In de twaalfde eeuw werden, naast vele andere werken uit de Oudheid, ook Aristoteles’ Physica en De Caelo (Over de hemel) bekend. Hierin beschrijft de Griekse filosoof zijn wereldbeeld, waarin een bolvormige aarde zich in het centrum van de eveneens bolvormige kosmos bevindt. Vooral dank zij de inspanningen van Thomas van Aquino (1225-1274) werd een gekerstende versie van de aristotelische (natuur)filosofie in 1323 door de kerk gesanctioneerd. In alle latere Middeleeuwse astronomiehandboeken komen we dan ook de aristotelische kosmologie tegen, inclusief de bolvorm van de aarde.
In 1406 kwam er een Latijnse vertaling van Ptolemeüs’ Geographia gereed en in 1477 verscheen hiervan een uitgave, waarin de tekst werd toegelicht met kaarten van alle bewoonde gebieden, die volgens de voorschriften van de auteur van de aardbol op een plat vlak waren geprojecteerd. Anders dan bij de middeleeuwse geografen lag Afrika op de wereldkaart van Ptolemeüs ten dele ook onder de evenaar, terwijl dit werelddeel bovendien via onbekend land ten zuiden van de Indische Oceaan met Oost-Azië (Indië) verbonden was. Volgens de algemene opinie in Oudheid en Middeleeuwen bevond de bewoonde wereld zich op het noordelijk halfrond en besloeg zij een kwartmoot van de aardbol. Dank zij de ontdekkingen van Portugese zeevaarders, werd de vorm van Afrika geleidelijk beter bekend en bleek tevens dat er van een verbinding met Oost-Azië geen sprake was. In 1492, het jaar dat Columbus zijn eerste reis maakte, vervaardigde Martin Behaim (1459-1507) op basis van de te kleine omtrek van Ptolemeüs (30.000 km) een globe, waarop alle toen bekende gegevens verwerkt waren.
Waar komt de mythe van de platte aarde vandaan?

Voordat Columbus zijn tocht naar het westen ondernam, bestudeerde hij talloze boeken uit Oudheid en Middeleeuwen, zowel werken op het gebied van astronomie en geografie als natuur- en reisbeschrijvingen, terwijl hem uiteraard ook de tekst in 4 Ezra 6:42 bekend was. Daarnaast was hij volledig op de hoogte met de ontdekkingen van zijn tijd. Op basis van de wirwar van hem ter beschikking staande gegevens, bepaalde hij de vaarroute van de Canarische eilanden tot aan Cipango (Japan) uiteindelijk op 2400 zeemijlen, terwijl de werkelijke afstand 10.000 mijl bedroeg. Met andere woorden, hij situeerde Japan ongeveer op de plaats waar in werkelijkheid de westindische eilanden liggen. Geen wonder dat de westelijke route naar Indië volgens hem de voorkeur verdiende boven de vaarweg om Afrika heen naar het oosten. Mede dank zij deze berekening wist Columbus de autoriteiten tenslotte zo ver te krijgen dat zij een expeditie uitrustten om via het westen naar Indië te varen.

Zoals ik al gezegd heb, stond de bolvorm van de aarde op geen enkele wijze ter discussie. Maar dan rijst natuurlijk de vraag: hoe is de wijdverbreide gedachte dat de middeleeuwers en ook de tijdgenoten van Columbus in een platte aarde geloofden dan eigenlijk ontstaan? Het betreft hier een bepaald facet van een algemene, anti-middeleeuwse houding, die al in de Renaissance ontstaan is, met als gevolg dat ‘middeleeuws’ nog altijd een gewild synoniem is voor ‘achterlijk, ouderwets en bekrompen’. Met name het anticlericale klimaat in Frankrijk na de Revolutie heeft ons beeld van de Middeleeuwen in hoge mate bepaald. Negentiende-eeuwse auteurs, zoals W. Irving die een weinig betrouwbare, romantische History of the Life and Voyages of Christopher Columbus (1828) schreef, A.J. Letronne die in 1834 een tendentieus artikel schreef over de kosmologische opvattingen van de kerkvaders en C.R. Beazly die Letronne op dit punt kritiekloos volgde, hebben de basis gelegd voor allerlei onjuiste ideeën over de opvattingen van kerkvaders en middeleeuwers, die door anderen kritiekloos werden overgenomen, inclusief de platte aarde.
Met name in de strijd rond Darwin verschafte dit aan de voorstanders van de evolutieleer een arsenaal van wapens om de tegenstanders belachelijk te maken. Daartoe hoefde men slechts het anti-evolutionisme en bijv. de platte aarde op één hoop te gooien onder het hoofd ‘religie contra wetenschap’. Dit is precies de methode die Draper en White in hun eerder genoemde werken toepasten. En met succes, want hun boeken zijn lange tijd de belangrijkste bronnen geweest (en voor sommigen zijn ze dat nog) voor de geschiedenis van de relatie tussen religie en wetenschap.
Ook al hebben serieuze historici zich inmiddels van de Draper-White-benadering gedistancieerd, toch lijkt het geloof in de platte aarde uit de tijd vóór Columbus nog lang niet uitgestorven. Je komt het telkens nog tegen. Het gebeurt regelmatig dat studenten verbaasd reageren, als ik de platte aarde van de middeleeuwers naar het rijk der fabelen verwijs. Maar daarmee zult u na het lezen van dit artikel geen moeite meer hebben…
Literatuur
  • L.C. Palm, “Columbus’ wereldbeeld”, Natuur en Techniek 60,4 (1992) 236-245.
  • J. Russell, “Inventing the flat earth”, History Today (aug. 1991) 13-19.
PageLines