Gewina / OCG Symposium “Literatuur en Wetenschap”

Gewina / OCG Symposium “Literatuur en Wetenschap”

29 oktober 2005

Sprekers:

  • Ben Peperkamp
  • Geert Somsen,
  • Frans Ruiter
  • Joachim von der Thüsen,
  • Maarten van Buuren
  • Ludo Hellemans,
  • Lies Wesseling
  • Dick van Lente

Lokatie: Letterkundig Museum, Den Haag

Organisatie: Gewina & Onderzoeksinstituut voor
Geschiedenis en Cultuur, Universiteit Utrecht

Toegang: EUR 20 voor leden, EUR 25 voor niet-leden,
EUR 15 voor studenten en aio’s. Lunch inbegrepen!
Betaling s.v.p. contant, of via giro 91341 t.n.v. Gewina,
Deventer, o.v.v. ‘najaarsbijeenkomst 2005’

WETENSCHAP EN LITERATUUR
Programma Gewina najaarsbijeenkomst 2005

  • 09.30 – 10.00
    Ontvangst
  • 10.00 – 10.15
    Ben Peperkamp (Universiteit Utrecht)
    Inleiding
  • 10.15 – 10.45
    Ben Peperkamp (Universiteit Utrecht)
    ‘Bald wird kommen das Feuer’. Over de representatie van natuurwetenschappelijke en medische kennis in de klucht De Electriciteit, of Pefroen met het schaapshoofd ge-electriseerd (1746)
  • 10.45 – 11.15
    Joachim von der Thüsen (Universiteit Utrecht)
    Esthetiek en Geologie:
    Goethes ‘ Harzreizen’
  • 11.15 – 11.30
    Koffie
  • 11.30 – 12.00
    Lies Wesseling (Universiteit Maastricht)
    Heinrich Hoffmann’s Der Struwwelpeter (1845): Een parodie op negentiende eeuwse ontwikkelingsschema’s
  • 12.00 – 12.30
    Maarten van Buuren (Universiteit Utrecht)
    Het belang van Bruno Latour voor de geesteswetenschap
  • 12.30 – 13.30
    Lunch
  • 13.30 – 14.00
    Gewina Huishoudelijke Vergadering
  • 14.00 – 14.30
    Frans Ruiter (Universiteit Utrecht)
    Gerrit Krol: Onderzoeker van het grensgebied tussen literatuur en wetenschap & techniek
  • 14.30 – 15.00
    Geert Somsen (Universiteit Maastricht)
    De Kracht van het Midden: H.G. Wells tussen wetenschap, fictie en journalistiek
  • 15.00 – 15.30
    Thee
  • 15.30 – 16.00
    Ludo Hellemans (Universiteit Maastricht)
    Literatuur en Biologie: Nederlandse schrijvers en het debat over de ethologie in de jaren ’60
  • 16.00 – 16.30
    Dick van Lente (Erasmus Universiteit Rotterdam)
    De atoombom en de populaire verbeelding: Tom Poes, Blake en Mortimer

Voor meer info over de lezingen zie hieronder.

Samenvattingen
Ben Peperkamp (Universiteit Utrecht): ” ‘Bald wird kommen das Feuer’. Over de representatie van natuurwetenschappelijke en medische kennis in de klucht De Electriciteit, of Pefroen met het schaapshoofd ge-electriseerd (1746)”
De elektriciteitsleer is een ‘hot topic’ geweest in de achttiende eeuwse culturele Nederlanden. Lissa Roberts, die over deze fascinatie heeft gepubliceerd in Isis (1999: 680-714), stelt vast dat ‘the electrical machine, as static electrical generators were commonly known, appeared virtually everywhere: in university lectures, in private collections, on stage at public inns and annual fairs, in demonstrations before members of enlightened societies, in the catalogues of instrument makers, as a therapeutic instrument in the hands of medical electricians, and as a research tool of electrochemistry.’ Wetenschappelijke praktijk, ‘Verlicht’ publiek debat en geavanceerd amusement kunnen in deze vitale context nauwelijks van elkaar worden onderscheiden.
Ook in de achttiende eeuwse literatuur (waarover Robberts overigens niet te spreken komt) kan deze publieke belangstelling voor de elektriciteitsleer worden aangewezen. In 1746 verscheen, onder auspiciën van het Kunstgenootschap “Ars Superat Fortunam”, de klucht De Electriciteit, of Pefroen met het schaapshoofd ge-electriseerd, waarvan de titel niets te raden laat. In mijn bijdrage wil ik nagaan hoe in dit conventionele toneelwerk over huwelijksbedrog wetenschappelijke standpunten op het gebied van de elektriciteitsleer zijn verwerkt, en wat de auteurs met hun werk kunnen hebben beoogd.
Daarbij wil ik me voornamelijk concentreren op het personage Kratzenstein die in het bewuste toneelwerk met een electriseermachine de bedrogen echtgenoot (Pefroen) onder spanning zet onder voorwendsel dat ‘het vuur’ hem genezen kan van zijn hardnekkige goedgelovigheid. Kratzenstein blijkt geen verzonnen naamsaanduiding van een ‘geleerde Duitse arts’, maar een verwijzing naar een ‘echte’ wetenschapper, Johann Gottlieb Kratzenstein (1723-1795), die furore had gemaakt met beschouwingen over medische elektriciteit. In 1745, één jaar voor publikatie van de klucht, was zelf een Nederlandse vertaling verschenen van zijn studie Korte Verhandeling van de oorzaaken der Electriciteyt, en derzelver nuttigheid met betrekking tot de geneeskunde. Eenmaal in de klucht wordt direct aan deze publicatie gerefereerd:

O Ja ! de Heer van Kratzenstein
Heeft zelf een boek daer van geschreven,
Het geen te Kleef is uitgegeven:
Daer vindt men meest die wond’ren in.
(p. 24, r. 4-7)

Wie nadenkt over de vraag wat de functie van dit komisch werk kan zijn geweest in een tijd waarin de elektriteitsleer in brede kring belangstelling genoot, kan deze verwijzing als uitgangspunt nemen, en zich vervolgens rekenschap geven van de stelling van Kratzenstein dat met electriciteit zowat ‘alles’ te genezen zou zijn. ‘Mijne electrificatie’, zo verklaart de geleerde stellig, kan ‘als een Panacea aangemerkt worden, ´t welk in veele zo niet voor alle ziektens heilzaam is.’ Wat de klucht mede aan de kaak stelt, zijn deze ronkende ambities, waarmee De Electriciteit oplicht als een intertekstueel en kritisch weerwoord tegen – groot, al te groot — wetenschappelijke optimisme.

Joachim von der Thüsen (Universiteit Utrecht): “Esthetiek en geologie: Goethes ‘Harzreisen’ “
De drie teksten die Goethe naar aanleiding van zijn ‘Harzreisen’ (1777, 1783, 1784) schreef, tonen het langzaam loslaten van de enthousiaste en uitsluitend subjectgestuurde natuurervaring die kenmerkend was voor zijn vroege jaren. In haar plaats komt de waarneming van concrete landschapsstructuren: Goethe onderneemt zijn Harz-excursies als jonge mijnbouwminister van Weimar. Terwijl het grote pindarische gedicht “Harzreise im Winter” nog een keer het Sturm-und-Drang genie in een verheven landschap toont, zijn de opstellen “Granit I” en “Granit II” reeds een eerste neerslag van het rustige aanschouwen van geologische structuren vanaf de Brocken. Belangrijk is dat dit niet zonder meer als een overgang van ‘subjectief voelend’ naar ‘empirisch’ opgevat kan worden. Immers, de holistische dimensie blijft behouden, en ook het sublieme verdwijnt niet. Het sublieme krijgt echter een andere kwaliteit: waar eerst het ruimtelijk grootse in de natuurbelevenis overheersend was, daar regeert nu – in ogenblikken van gewaarwording van de onmetelijke aardgeschiedenis – het sublieme in de tijd.

Lies Wesseling (Universiteit Maastricht): ” Heinrich Hoffmann’s Der Struwwelpeter (1845): Een parodie op
negentiende eeuwse ontwikkelingsschema’s”
Wie zich interesseert voor de culturele constructie van kindbeelden kan amper om een interdisciplinaire benadering heen. Dominante kindbeelden ontstaan namelijk op het kruisvlak van wetenschappelijke vertogen en esthetische artefacten. In het eerste geval moet men met name denken aan de anthropologie, de pedagogiek en de ontwikkelingspsychologie, in het tweede geval aan (kinder)literatuur, fotografie en schilderkunst. Deze stelling zal ik nader adstrueren aan de hand van Heinrich Hoffmann’s beroemd en veelvuldig bewerkt prentenboek Der Struwwelpeter (1845). Er is al vaak opgemerkt dat dit werk — dat bij een eerste oppervlakkige lezing overkomt als een gruwelijk staaltje van ‘zwarte pedagogiek — in feite in hoge mate komisch en satirisch is. Wie of wat is echter het doelwit van deze satire? Ik zal beargumenteren dat een precies antwoord op deze vraag niet alleen inzicht in de literatuurhistorische, maar ook in de wetenschapshistorische context van deze klassieker vereist.

Maarten van Buuren (Universiteit Utrecht): “Het belang van Bruno Latour voor de geesteswetenschap”
De bedoeling is om aan te geven of en hoe de theoriëen die Bruno Latour ontwerpt voor de exacte wetenschappen ook werken in de geesteswetenschappen (en literatuur).

Frans Ruiter (Universiteit Utrecht): “Gerrit Krol: onderzoeker van het grensgebied tussen literatuur en wetenschap & techniek”
Schrijvers als Hermans, Kopland, Hillenius zijn niet alleen literair, maar ook wetenschappelijk actief geweest. Alle drie hebben ze in meer of mindere mate expliciet gereflecteerd over de relatie literatuur en wetenschap. Maar geen van drieën heeft over de relatie tussen wetenschap & techniek en literatuur, of tussen logica & filosofie en literatuur zo intensief geschreven als Gerrit Krol. In zekere zin kan hij op al deze terreinen autodidact genoemd worden; in ieder geval karakteriseert hij zich zelf graag als zodanig.
Een van zijn eerste romans, Het gemillimeterde hoofd (1967), heeft als ondertitel ‘schrijven met sommen’, en de argeloze lezer wordt inderdaad geconfronteerd met tal van meetkundige figuren en geformaliseerde logische redeneringen. In een aantal kortere publicaties, zoals De gewone man en het geluk of Waarom het niet goed is lid van een vakbond te zijn (1975) en Hoe ziet ons wezen eruit (1980) keert dit procédé terug.
In het recentere werk van Krol is dit voor de literatuur unieke procédé minder prominent aanwezig, maar de voorkeur voor het mengen en confronteren van het ‘literaire’ en ‘wetenschappelijke’, van alfa en beta, en de fascinatie voor de relatie tussen deze terreinen zijn gebleven. Het is dus zonder twijfel een zeer centraal thema bij Krol. In de enige diepgravende studie over het oeuvre van Krol (Een dartele geest, 1989 geschreven door Ad Zuiderent) is hierover een aantal verhelderende dingen gezegd, maar is het zeker niet uitputtend behandeld. Na het verschijnen van deze studie heeft Krol zich nog met grote regelmaat over deze kwesties uitgelaten. Zowel in essayistische vorm – De mechanica van het liegen (1995), De trots van alfa en beta (1997) en De onhandige mens (2001) – als in fictionele vorm (essay en fictie zijn bij Krol overigens allerminst scherp te scheiden). In zijn meest recente roman Rondo Veneziano (2004) bezoekt de protagonist Pipper (een alter ego van Krol dat al in eerder werk opduikt) een wetenschappelijk symposium waar meer en minder beroemde geleerden en schrijvers voordrachten houden over wetenschap en cultuur.
In mijn lezing wil ik in de geest van dit fictieve symposium de complexe en voortdurend hernomen bespiegelingen van Krol over de verschillende kennisdomeinen in kaart brengen, en als contrast tevens enige dwarsverbindingen leggen met enkele geestverwante collega-schrijvers.

Geert Somsen (Universiteit Maastricht): “De kracht van het midden: H.G. Wells tussen wetenschap, fictie en journalistiek”
Het werk van de Britse auteur H.G. Wells (1866-1946) bewoog zich ongehinderd tussen journalistiek, proza en wetenschappelijke verhandeling, soms zelfs binnen een tekst. Het heeft weinig zin onderscheid te maken tussen fictie en non-fictie in zijn oeuvre. Veel belangrijker is het bindende element: het pleidooi voor een meer wetenschappelijke opvatting en inrichting van onze wereld. Dat Wells’ wetenschapsbeeld soms zeer geïdealiseerd was, maakte zijn invloed allerminst kleiner dan die van daadwerkelijke natuurwetenschappers.

Ludo Hellemans (Universiteit Maastricht) : “Literatuur en Biologie: Nederlandse schrijvers en het debat over de ethologie in de jaren ’60.”
In de jaren ’60 en ’70 (20ste eeuw) verschenen er verschillende populaire boeken waarin het gedrag van de mens werd beschreven en geanalyseerd vanuit een biologisch, meer bepaald ethologisch, standpunt. Een markant voorbeeld van dit genre van ‘populaire biologische non-fictie’ is Das sogenannte Böse. Zur Naturgeschichte der Aggression uit 1963 van de beroemde etholoog Konrad Lorenz (1903-1989).Lorenz’ boek werd in het Nederlands vertaald door dichter en bioloog Dick Hillenius, en verscheen in 1965 als Over agressie bij mens en dier. Andere voorbeelden van het genre ‘populaire’o f ‘populariserende biologie’ zijn Sind wir Sünder? van W. Wickler (1969), dat een jaar later ook in Nederlandse vertaling verscheen als De aard van het beestje. Over de natuurwetten van het seksuele contact (vertaling Dick Hillenius) en The Naked Ape. A Zoologist’s study of the Human Animal (1967) van Desmond Morris. (De naakte aap. Een zoölogische studie van het menselijke dier.)
In het genre ‘biologische non-fictie’ past ook een film als Bert Haanstra’s Bij de beesten af uit 1972, die onder verschillende Engelse titels (Ape and Super-Ape; Instinct for Survival; For the Beast) wereldberoemd is geworden.
Dick Hillenius schreef in die tijd talrijke ophefmakende stukjes waarin hij met verve – en plezier – wees op de dierlijke aard van de mens. De ethologische benadering van het gedrag van de mens stond in die jaren sterk in de publieke belangstelling, met name in Nederland.
Kennelijk bestond er bij een breed publiek een grote behoefte aan boeken die een natuurwetenschappelijk gefundeerd mensbeeld schetsen. Factoren die hierbij een rol speelden waren de deconfessionalisering van de samenleving en de teleurstelling in het humanistische beschavingsideaal na de tweede wereldoorlog en de Holocaust, en daarnaast ook de angst voor een (nieuwe) atoomoorlog en het groeiende besef van de schade die de mens toebrengt aan het milieu.
Een deel van het publiek verwachtte van de ethologie, zo niet een oplossing dan toch een verklaring van wat velen zagen als hét kernprobleem van de mensheid, namelijk agressie. Deze verwachting lokte echter ook hevige tegenspraak uit.Essayist Rudy Kousbroek bijvoorbeeld, trok fel van leer tegen Konrad Lorenz en Dick Hillenius, en tegen de ethologie van de mens in zijn geheel. Ophefmakend was de door hem gehouden (eerste) Johan Huizinga-lezing in 1972 (gepubliceerd 1973: “Ethologie en cultuurfilosofie” ). Daarin veroordeelde hij de ethologie, voor zover die zich met de mens bemoeide, als een pseudo-wetenschap. Later zal ook auteur Maarten ’t Hart, in die tijd bezig aan een ethologisch promotieonderzoek, ingaan op deze thematiek (De kritische afstand. Agressieve aantekeningen over mens en dier, 1976).
In de loop van de jaren zeventig zijn de debatten niet zozeer verflauwd als verschoven naar andere vakgebieden. In 1975 bijvoorbeeld begon het sociobiologiedebat naar aanleiding van het verschijnen van E.O. Wilsons Sociobiology. The New Synthesis. Nog later lokte (en lokt) de Evolutionaire psychologie debatten uit. Bij al deze debatten draait het in wezen om de autoriteit van de biologie inzake politieke, culturele en sociale aangelegenheden.

Dick van Lente (Erasmus Universiteit Rotterdam): “De atoombom en de populaire verbeelding: Tom Poes, Blake en Mortimer”
Dit paper behandelt de verwerking van de atoombom in twee zeer populaire stripverhalen na de Tweede Wereldoorlog: Toonder’> s Tom Poes en Jacobs’ Blake en Mortimer. Het maakt deel uit van een onderzoek naar de manier waarop de Nederlandse/westerse samenleving reageerde op grote wetenschappelijke en technische innovaties na WO II, tot in de jaren zestig. Het paper bestaat uit een theoretisch deel, waarin ik onderzoek in hoeverre en op welke wijze populaire literatuur toegang geeft tot wijdverbreide denkbeelden over deze zaken, en waarin een methode wordt voorgesteld om dit aan te pakken; en een empirisch deel waarin deze benadering wordt uitgetest op verhalen van Toonder en Jacobs waarin de atoombom figureert. Doel is o.m. na te gaan in hoeverre een innovatie met zulke dramatische implicaties als de atoombom was in te passen in bestaande verhaalpatronen.

PageLines